Een biologische boer wil zo milieuvriendelijk mogelijk boeren en werkt daarom zoveel mogelijk met de natuur mee. Hij levert heel wat inspanningen om zijn veeteelt- en landbouwactiviteiten zo min mogelijk schade voor het milieu te laten opleveren. Wat zijn de voordelen van zo'n aanpak voor het milieu?

Veerkrachtige bodem
Biolandbouw begint bij een gezonde bodem. De bioboer streeft naar een levende en veerkrachtige bodem. Want die bodem is de sleutel tot gezonde gewassen. Een gezonde bodem heeft meer veerkracht ten opzichte van plagen, droogte en overmatige neerslag. De biologische boer kiest daarom voor de juiste behandeling van de bodem op het juiste moment. De bodem wordt continu gevoed en verzorgd, en blijft zo gezond en vruchtbaar. Teeltrotatie, organische mest en natuurlijke gewasbescherming zijn daarbij belangrijke bondgenoten.
Afval wordt grondstof
Bij voorkeur gebruikt de bioboer mest van dieren of compost om de bodem opnieuw te voeden. Synthetische meststoffen (kunstmest) zijn uit den boze. Het doel is dus om het ‘afval’ van de dieren opnieuw tot grondstof te recycleren, en zo de kringloop rond te maken.
Minder dieren per hectare
Een biologische veehouder houdt het aantal dieren op een wei beperkt: nooit meer dieren dan de grond aankan. Concreet: de veehouder moet het aantal dieren in overeenstemming brengen met de gronden waarop hij de mest van die dieren kan afzetten. Dit kan ook bij andere boeren door met hen samen te werken. Dus de bioveeboer moet het aantal dieren goed afwegen, anders raakt hij zijn mest niet kwijt. De biomest moet sowieso bij voorkeur op biologische gronden worden hergebruikt.
Volgens dit principe - het principe van de ‘grondgebondenheid’ - komt er nooit te veel mest in de grond terecht, en heeft de boer ook geen last van overbegrazing of bodemerosie. Een kleinere veestapel zorgt bovendien voor minder broeikasgassen en minder ammoniakuitstoot. Maar de bioboer heeft dus meer vierkante meters per dier nodig dan een gangbare boer, en dat zowel binnen als buiten. Daardoor ligt de opbrengst per hectare lager en stijgt de kostprijs van melk en vlees.
Natuurlijke beschermingsmiddelen
Biolandbouw werkt zoveel mogelijk met de natuur mee en kiest dus voor natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen. Daardoor worden de bodem, het grondwater en de lucht minder vervuild.
De bioboer zet op alle vlakken zo veel mogelijk natuurlijke middelen in, bijvoorbeeld natuurlijke vijanden van insecten of ziektes. Andere gewasbescherming is in bio alleen toegelaten als de actieve stof in de natuur voorkomt en als het product geen stoffen bevat van chemisch-synthetische oorsprong.
Grotere biodiversiteit
Biologische boeren bewaken de biodiversiteit op en rond hun boerderij. Ze zorgen met name voor diversiteit in rassen en gewassen en kiezen voor robuuste dieren en plantensoorten. Door die grotere soortenrijkdom hoeden ze zich voor eventuele plagen of ziektes.
Rondom bioakkerland zie je vaak een rand van wilde bloemen. Zo’n volle akkerrand speelt een belangrijke rol omdat hij niet alleen essentiële insecten voor bestuiving van gewassen aantrekt, maar ook natuurlijke insectenbestrijders als loopkevers, spinnen of sluipwespen.
Teeltrotatie
De bioboer doet standaard aan teeltrotatie of gewasrotatie. Dat betekent dat hij een gewas niet ieder jaar maar om de paar jaar (2 à 3) op hetzelfde perceel teelt. Deze rotatie verhoogt de organische stof in de bodem, verbetert de bodemkwaliteit en geeft ziektes minder kans omdat de bodem zich tussen de teelten door kan herstellen.
Lokaal geteeld biovoeder
Nog een laatste regel in bio: het vee krijgt zo veel mogelijk biologisch voeder en 20% tot 60% daarvan moet in de regio geteeld zijn. Bij runderen moet de boer ten minste 60% van het dagrantsoen van de dieren zelf telen of aankopen bij een ander biologisch landbouwbedrijf uit de regio met wie hij samenwerkt. Bij varkens moet ten minste 20% van het voer zelf geteeld zijn of in de regio aangekocht worden (binnen Europa).